De werking van het oog
Het oog vangt lichtstralen op en zet die om naar signalen aan de hersenen. Voor een goed scherp beeld moeten de lichtstralen worden afgebogen (gebroken) zodat ze precies samenvallen op één punt: het netvlies achterin uw oog. De breking gebeurt eerst door het hoornvlies en de fijne afstemming vervolgens door uw natuurlijke lens.
U kunt het oog vergelijken met een fotocamera: door de lens te stellen zorgt u ervoor dat de binnenvallende stralen zó afgebogen worden dat ze precies op de film samenkomen. Uw foto wordt dan scherp. Staat de sterkte van uw hoornvlies en ooglens niet goed in verhouding tot de lengte van de oogbol? Dan is er sprake van een refractie- of brekingsafwijking. Objecten in de verte ziet u onscherp. U heeft dan een bril, contactlenzen of refractieve oogchirurgie nodig om scherp te zien.
De anatomie van het oog
Iedereen bereidt zich anders voor op een operatie. De één wil alles tot in elk detail weten. De ander beperkt zich tot de hoofdlijnen. Behoort u tot de eerste groep? Dan kunt u hier alles lezen over de anatomie van het oog.
Oogspieren. Deze lopen van de achterzijde van de oogkas naar de oogbol. De vier rechte spieren zorgen voor de horizontale en verticale bewegingen van het oog. De twee schuine spieren voor de rotatie.
Harde oogrok (sclera). De buitenste laag waaraan de oogspieren zijn gehecht. Het geeft het oog stevigheid en beschermt de binnenste lagen. Aan de voorzijde gaat de harde oogrok over in het hoornvlies.
Vaatvlies (choroidea). Ligt aan de binnenzijde van de harde oogrok. Het vaatvlies is het meest vaatrijke deel van het oog en voorziet het netvlies van voedingsstoffen en zuurstof. Gaat aan de voorzijde over in het ciliair lichaam en iris.
Netvlies (retina). Lichtgevoelige laag die aan de binnenzijde het vaatvlies bedekt. De lichtgevoelige cellen, de zogenaamde staafjes en kegeltjes, maken verbinding met de hersenen door middel van zenuwvezels in de oogzenuw.
Oogzenuw. Beelden die op het netvlies komen, worden door de oogzenuw naar de hersenen geleid. In de hersenen worden de beelden geïnterpreteerd.
Blinde vlek (papil). De plek waar de zenuwvezels het oog verlaten via de oogzenuw. De papil wordt ook ‘blinde vlek’ genoemd omdat hier geen lichtgevoelige netvliescellen aanwezig zijn. We kunnen met de papil ook geen beelden zien.
Gele vlek (macula). Klein gebied in het centrum van het netvlies, dichtbij de papil, ook wel de ‘gele vlek’ genoemd. De macula heeft verreweg de grootste concentratie aan lichtgevoelige cellen en is het meest gevoelige deel van het netvlies. De scherpste details kunnen alleen door dit gebied worden waargenomen. Dit is ook de plek waar we kleuren kunnen onderscheiden.
Haarvaten in het netvlies. Voorzien het netvlies van zuurstof en voedingstoffen.
Glasachtig lichaam (glasvocht). Gelatineuze substantie, omgeven door een dun membraan, dat de centrale holte van het oog vult.
Straallichaam. Verdikking vanuit het vaatvlies waarin zich een kringspier bevindt die zorgt voor accommodatie van de ooglens. Tevens vindt hier de ‘kamerwater’ productie plaats.
Ondersteunende vezels. Verbinden het straallichaam met de lens. Door aanspannen van de kringspier ontspannen de vezels en wordt de lens boller (accommodatie). Hierdoor breekt de lens het licht sterker en kunt u dichtbij beter zien.
Ruimte tussen hoornvlies en iris (voorste oogkamer). De voorste oogkamer is gevuld met kamerwater, dat continu wordt geproduceerd door het straallichaam. Zo blijft het oog op spanning.
Pupil. Deze donkere opening in het midden van de iris zal zich bij fel licht vernauwen en in het donker juist verwijden.
Iris. Het gekleurde deel achter het hoornvlies met centraal daarin de pupil. De oogkleur wordt bepaalt door het aantal pigmentcellen in de iris. Bruine ogen bevatten veel pigmentcellen, blauwe ogen weinig.
Hoornvlies. De transparante laag over de voorzijde van het oog. Dit is het eerste brekingsoppervlak van lichtstralen bij voorwerpen op afstand. Tweederde van de refractieve lenssterkte van het oog is afkomstig van het hoornvlies.
Bindvlies (conjunctiva). De conjunctiva beschermt het oog tegen invloeden van buitenaf. Het speelt een belangrijke rol bij een optimale bevochtiging avn het oog.
Lens. Het tweede belangrijke brekingsoppervlak. Op jonge leeftijd is de lens flexibel genoeg voor accommodatie. Bij het ouder worden neemt de stijfheid van de lens toe en het vermogen tot accommodatie af. Het gevolg is ouderdomsverziendheid.